03 december 2016

ZACHTHEID

Het begon in de kleuterklas. En het stopte pas toen ik de schoolpoort voor het laatst uit wandelde. Ze vonden me raar, deden gemeen. Als ik me in mezelf terugtrok, noemden ze me verwaand. Op een dag – ik was zestien- riep iemand me op straat na: “Gij, met uw arrogante smoel, gij denkt zeker dat ge ‘t zijt?!” Ik besloot om voortaan duidelijk te laten merken dat ik het goed meen, want blijkbaar straalde mijn uiterlijk het tegendeel uit. Zo ontstond de rol die ik mezelf op sociale aangelegenheden aanmat. Ik verplichtte mezelf om extrovert te zijn. Om hardop de grappen, opmerkingen en complimenten te maken die ik anders in stilte bedacht. Opdat mijn gezelschap me onbedreigend en misschien zelfs aardig zou vinden, en zich door mijn gevatte reacties op een veilig afstandje zou laten houden. Het was een onbewuste tactiek uit zelfbescherming. Vermoeiend, want ik moest voortdurend alert zijn. Pas toen ik in de twintig was, legde ik uit eenzaamheid mijn clownsmasker af. Voortaan zou ik toch mijn kwetsbare kant te tonen. Enkel zo kan je écht contact maken met anderen. Zodra ik anderen meer liet zien, deden zij dat ook. Ik ontdekte dat ik niet langer gepest werd. Dat niemand het volledig voor mekaar heeft. Dat je elkaar een dienst bewijst door samen menselijk te durven zijn.

Onlangs zag ik een vrouw in een talkshow op televisie. Ze maakte spitsvondige grapjes, wapperde met haar wimpers. Ze was enkel bezig met hoe zij overkwam en niet met wat er omging in de andere praatgasten. Ik begreep dat haar gekunsteldheid uit onzekerheid voortkwam maar dacht toch: “Zo wil ík niet zijn.” Al was ik ook nog steeds niet overal mezelf. Op feestjes ging ik nog in overdrive: daar sleurde de adrenaline me door de nacht, grappend, met een glas wijn. Nadien was ik telkens doodmoe. En beschaamd, omdat ik dingen had gedaan die ik anders niet zou doen. Die gêne voedde mijn mensenschuwheid. Nadien trok ik me weer voor een poosje terug uit de bewoonde wereld.
Dit oude patroon, waarvan ik me bewust werd dankzij de vrouw op tv, riep ik diezelfde avond nog een halt toe. Toen ik daarna op een feestje verscheen als gewoon mezelf, voelde ik me naakt. Ik was bang dat men me raar, onaardig of arrogant zouden vinden. Maar ik wist inmiddels dat je je niet aan andermans vooroordelen hoeft aan te passen. Op mijn zestiende kon ik de kritiek nog niet plaatsen, nu was ik wijzer. Na meermaals mezelf te blijven te midden van het feestgedruis –en nadien niet meer vermoeid en beschaamd te zijn-  wilde ik nooit meer terug naar vroeger.

Vanavond drinken mijn vriend en ik iets in een stampvolle bar. Hij zegt dat ik er anders uitzie dan anders. “Ik heb minder make-up op”, antwoord ik. “Nee, dat is het niet”, werpt hij tegen. “Je straalt een zachtheid uit die ik normaal enkel thuis te zien krijg.” Ik werp een blik naar de spiegelende muur achter de bar en ontwaar mijn hoofd tussen de rijen glazen. Zelf zie ik geen verandering maar ik weet dat ze er is.


(‘Zachtheid’ verscheen op 03/12/2016 in NB Magazine)