DONKERE DAGEN
Ik bevind me in de kelder van een somber hotel in een al even naargeestig land. Van op een berg blikt het torenhoge gebouw uitdrukkingsloos over een lange brug waarvan al talloze wanhopigen het dal in zouden gesprongen zijn. Overdag is het hotel verlaten. De gangen zien er haast allemaal hetzelfde uit. Je verdwaalt er tenzij je de verschillende patronen van de tapijten onthoudt: ouderwetse bolletjes, bloemen, streepjes en ruitjes die al duizenden voetstappen hebben gedempt. Ik logeer hier met mijn vriend, die de komende dagen aan het werk is op een verderop gelegen filmset. Overdag zit ik te schrijven op onze kamer, met zicht op wat kale bomen waarboven het steevast regent. Terwijl waadt hij met micro’s door nagebouwde riolen uit de vijftiende eeuw. Soms laten ze er een dozijn ratten in los, vlak voordat er gefilmd wordt. Pas als de avond valt, mag mijn geliefde de riolen weer uit en rijdt hij langs slingerende wegen naar het hotel waar ik op hem wacht. Dan stapt hij de kamer bin