PAPIERTJE
Als een aangespoelde drenkeling slaapt mijn grootmoeder in het ziekenhuisbed. Op een spierwit strand met golven van katoen, de handen rond een onzichtbaar stuk wrakhout geklemd. Haar grijze haren waaieren los over het kussen, haar mond is een zwart gat. Niet de zon maar een tl-buis beschijnt haar perkamenten huid. En het zijn geen torenhoge meeuwen die in de verte krijten, het is haar adem die zo piept. Mijn moeder zet wat eten in de ijskast, ik de bloemen in het water. We nemen plaats achter het nachtkastje vol boeketten en praten zacht, tot een magere arm achter de gele tulpen verrijst, tastend naar het driehoekige handvat boven het bed. "Ze is wakker!", zeg ik en tegelijk staan we op zodat mijn grootmoeder ons kan zien. Moeizaam plooien haar lippen zich tot een glimlach. Praten lukt nauwelijks. Ze heeft pijn, ze is buiten adem. Toch sloft ze voorzichtig aan de arm van mijn moeder naar een neplederen fauteuil opdat haar haren daar opgestoken kunnen worden. Geroutineerd be...