18 september 2016

Open potje

De ochtend belooft een zinderend hete dag. In de tuin schijnt de zon en boven het water hangt een zachte nevel. Vol verwachting buigt het groen voor de aanzwellende warmte. Kleine zaden en bladeren drijven traag voorbij. Ik loop achter mijn twee katten. Met ons drieën hebben we een periode van quarantaine in het nieuwe huis achter de rug. Ze hebben alle kamers met sidderende staartjes verkend, angstig en nieuwsgierig, tot elk hoekje veilig is bevonden. Ik heb hen in huis opgesloten opdat ze het als hun nieuwe thuis zouden gaan beschouwen. Maar nu ze deze ochtend voor het raam zitten, voel ik dat ze klaar zijn voor de volgende stap. Ik open de voordeur, behoedzaam sluipen ze naar buiten. “Vrijheid”, denk ik en dat betreft evengoed de katten als de brief aan mijn biologische vader die ik vannacht heb geschreven.
Langzaam volg ik hen en bekijk ik de tuin door hun ogen. De katten snuffelen aan de jeneverbesstruik, deinzen achteruit voor een vallend blad, maken zich zo plat mogelijk om onder een gebogen tak te kruipen. Het is zo stil buiten, haast meditatief. Als ze voor het eerst de rivier ontdekken, ben ik ontroerd. Hun puntige oortjes tekenen zich expressief af tegen de waterrand. Kleine panters in een uitgestrekte jungle. Hun eerste ontmoeting met een zwaan vind ik hilarisch. De zwaan blaast, de katten niet. Als versteend staren ze naar het grote, witte waterbeest tot het uiteindelijk wegvaart en de weerspiegeling van de hemel zacht rimpelend achterlaat.
Ik heb het gevoel dat ik net als mijn katten een nieuwe wereld betreed. Alsof ik vannacht ben herboren na het schrijven van een brief aan de man die me verwekt heeft maar waarmee ik al zo lang geen contact onderhield. Alsof voortaan niets nog hetzelfde zal zijn. Eindelijk ben ik erin geslaagd om het onuitgesprokene te verwoorden. Dat betekent wellicht geen nieuwe start voor hem en mij, maar hopelijk wel een respectvol afscheid, een verzachting van alle opgebouwde pijn.
Ik heb een stinkend open potje schoon gewassen en er een deksel op geschroefd. Dat was een confrontatie die ik al lang uit de weg ging, maar waarvan ik wist dat ik hem nu moest aangaan om aan een nieuwe levensfase te beginnen. Misschien wacht er op mijn biologische vader ook een nieuwe tijd, wie weet.
Ik ga op mijn rug in de tuin liggen. Onder me de harde aarde, boven me een krans van dennentakken. De katten vleien zich behaaglijk tegen me neer. De zon schijnt in stralen langs de naalden en verdorde dennenappels, en vindt mijn gezicht. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes. Hoog in de lucht vliegt een vliegtuigje voorbij. Ik kijk tot het achter de bomen verdwijnt. Het doet me denken aan een ets van mijn vader, de laatste die hij me liet zien. Hij opende een farde op zijn drukpers, ik kwam naast hem staan en bekeek het bedrukte papier. Het rook naar olieverf. Hij wees, met een vinger die op de mijne leek, naar de linker bovenhoek van zijn werk: “Kijk, een vliegtuigje.” Ik knikte. Ik wist niet of het een herinnering aan de oorlog was die hem geïnspireerd had, dan wel een moderne vliegmachine. Wel wist ik dat hij die vraag, net als zoveel andere, nooit zou beantwoorden.

('Open potje' verscheen in Het Nieuwsblad Magazine, 18/09/2016)