Gelukkig
We zaten op de krakkemikkige witte tuinstoelen die de vorige eigenaars hadden
achtergelaten. Hij hield mijn hand in de zijne. De plastic leuning drukte koel
tegen mijn arm - zijn huid was warm. Zwijgend keken we naar het water. Naar de weelderige
weerspiegeling van het zonlicht, hier en daar gecensureerd door
waterleliebladeren, doorkliefd door vissenruggen als zilveren lemmeten. Waterhoentjes
en meerkoeten gleden geruisloos voorbij, alsof er onder het verhullende wateroppervlak
niet ijverig getrappeld werd.
Dit was voortaan onze tuin. Ons uitzicht. Misschien, waarschijnlijk, als alles goed ging, zouden we hier samen oud worden. Sinds een paar uur was het huis achter ons officieel ons bezit. Na al die handtekeningen leken we een beetje getrouwd. Toch durfde ik hem even niet aan te kijken. Er gebeurde namelijk wat in mijn borst. Daar scheen iets te scheuren – niet op een pijnlijke maar juist op een bevrijdende manier. Iets wilde zingen, zonder klank of woorden, in de beslotenheid van mijn stille wezen. “Is dit geluk?”, vroeg ik me af, zonder me te verroeren. Het beangstigde me. Onmiddellijk wilde ik me afsluiten, zoals ik altijd gedaan had. In plaats daarvan daagde ik mezelf uit om ditmaal wel te scheuren, wel te zingen. Om datgene dat zich aanbood, ongecontroleerd over me heen te laten spoelen. Waar was ik bang voor? “Dat het weer overgaat”, antwoordde een kinderlijk stemmetje in mijn achterhoofd. “Na pieken lijken dalen dieper en wat je niet aanneemt, kan je niet verliezen.” Maar wat kon me gebeuren? Na jaren van onderweg zijn, was het eindelijk tijd om wortel schieten en in alle veiligheid de polariteit van het leven te accepteren.
Toen ik me toch aan het geluksgevoel overgaf, gleed ik naar een plek in mezelf waar slechts rust en berusting bestonden. Ik weet niet of het lang duurde en of mijn geliefde het merkte. Wellicht was hij gewoon gedachteloos aanwezig, zoals hij zo vaak is. Wellicht was ook hij gelukkig.
Na die dag startte onze hallucinante trip. We werkten en verbouwden, sliepen en aten weinig, gingen maar door én door én door. Er was geen tijd voor stilte. De radio schreeuwde, de drilboren brulden, het puin stortte krakend op de stoffige grond. Ik was high van de adrenaline. Van het gevoel dat ik mijn grenzen verlegde, dingen deed waarvan ik dacht ze nooit te kunnen. We deden het samen. Als een écht team, zonder ruzie, zonder wrevel. Ondanks dat hij zo veel meer ervaring en marge had maar het voor mij allemaal de eerste keer was, vertrouwde hij me en bekritiseerde me niet. Daardoor durfde ik meer. Hij zei dat hij me zag open bloeien. Ik wist dat dat mede dankzij hem was.
Twee maanden later stonden we ’s avonds opnieuw in de tuin naar het water te kijken. De grote werken waren achter de rug, de eerste meubels verhuisd. Onze lijven deden zeer, we waren uitgeput. Boven het donkere gebladerte glom de maan helder tussen enkele verre sterren. In het maanlicht leken de verschrompelde waterleliebladeren wel drijvende vlokken zilverpapier. “Kom kijken”, had ik gezegd. Hij was naast me komen staan, had mijn hand gegrepen. En opnieuw was het er: die scheur in mijn borst, die onhoorbare, aanzwellende melodie. Ditmaal verzette ik me niet. Ik wist nu dat er in de kern van geluk geen tijd bestaat.
Dit was voortaan onze tuin. Ons uitzicht. Misschien, waarschijnlijk, als alles goed ging, zouden we hier samen oud worden. Sinds een paar uur was het huis achter ons officieel ons bezit. Na al die handtekeningen leken we een beetje getrouwd. Toch durfde ik hem even niet aan te kijken. Er gebeurde namelijk wat in mijn borst. Daar scheen iets te scheuren – niet op een pijnlijke maar juist op een bevrijdende manier. Iets wilde zingen, zonder klank of woorden, in de beslotenheid van mijn stille wezen. “Is dit geluk?”, vroeg ik me af, zonder me te verroeren. Het beangstigde me. Onmiddellijk wilde ik me afsluiten, zoals ik altijd gedaan had. In plaats daarvan daagde ik mezelf uit om ditmaal wel te scheuren, wel te zingen. Om datgene dat zich aanbood, ongecontroleerd over me heen te laten spoelen. Waar was ik bang voor? “Dat het weer overgaat”, antwoordde een kinderlijk stemmetje in mijn achterhoofd. “Na pieken lijken dalen dieper en wat je niet aanneemt, kan je niet verliezen.” Maar wat kon me gebeuren? Na jaren van onderweg zijn, was het eindelijk tijd om wortel schieten en in alle veiligheid de polariteit van het leven te accepteren.
Toen ik me toch aan het geluksgevoel overgaf, gleed ik naar een plek in mezelf waar slechts rust en berusting bestonden. Ik weet niet of het lang duurde en of mijn geliefde het merkte. Wellicht was hij gewoon gedachteloos aanwezig, zoals hij zo vaak is. Wellicht was ook hij gelukkig.
Na die dag startte onze hallucinante trip. We werkten en verbouwden, sliepen en aten weinig, gingen maar door én door én door. Er was geen tijd voor stilte. De radio schreeuwde, de drilboren brulden, het puin stortte krakend op de stoffige grond. Ik was high van de adrenaline. Van het gevoel dat ik mijn grenzen verlegde, dingen deed waarvan ik dacht ze nooit te kunnen. We deden het samen. Als een écht team, zonder ruzie, zonder wrevel. Ondanks dat hij zo veel meer ervaring en marge had maar het voor mij allemaal de eerste keer was, vertrouwde hij me en bekritiseerde me niet. Daardoor durfde ik meer. Hij zei dat hij me zag open bloeien. Ik wist dat dat mede dankzij hem was.
Twee maanden later stonden we ’s avonds opnieuw in de tuin naar het water te kijken. De grote werken waren achter de rug, de eerste meubels verhuisd. Onze lijven deden zeer, we waren uitgeput. Boven het donkere gebladerte glom de maan helder tussen enkele verre sterren. In het maanlicht leken de verschrompelde waterleliebladeren wel drijvende vlokken zilverpapier. “Kom kijken”, had ik gezegd. Hij was naast me komen staan, had mijn hand gegrepen. En opnieuw was het er: die scheur in mijn borst, die onhoorbare, aanzwellende melodie. Ditmaal verzette ik me niet. Ik wist nu dat er in de kern van geluk geen tijd bestaat.
('Gelukkig' verscheen op 10/09/2016 in Het Nieuwsblad Magazine)