06 februari 2016

BLAASINSTRUMENTEN

Mijn grootmoeder probeerde vroeger altijd andermans problemen op te lossen met een zelfgebakken taart. Ze leek er heilig van overtuigd dat dat werkelijk kon. Dat een luchtige biscuit met slagroom de hindernissen des levens deed verdwijnen als sneeuw voor de zon. Sinds bakken niet meer tot haar mogelijkheden behoort, probeert ze me te troosten met stukjes chocola. Goed bedoeld, natuurlijk. Al ervaar ik het soms toch als een tikkeltje vernederend, als ik op commando braaf zit te kauwen en zij tevreden beslist ‘dat dan nu alles weer goed is, hè hè’. Nee, het is even erg als vóór die mokka-mignonnette, alleen ben ik nu op de koop toe bang dat ik te dik word.
Gelukkig heeft mijn moeder deze trek niet geërfd, anders ging ik –met al mijn pieken en dalen, en aanleg voor eetstoornissen en overgewicht-  inmiddels rollend door het leven.

Ikzelf heb die trek wél. Niet dat ik, zodra iemand zijn hart bij me uitstort, onmiddellijk een slagroomgebakje in zijn pratende mond prop. Ik weet hoe belangrijk het is om je te kunnen uiten. Ik heb ook gemerkt dat luisteren vaak genoeg is. Dat je geen oplossing hoeft aan te reiken omdat de ander al pratende zelf tot inzicht komt. Dat het fijn is als je iemands gevoelens accepteert zodat die ze zelf ook kan accepteren. Maar ik schep wel graag sfeer met eten: ik maak het graag gezellig. Ik houd van koken, van nieuwe recepten uitproberen, er mijn eigen draai aangeven. Van dierbaren te zien genieten van een overvloed aan lekkers. Mijn vriend is een dankbaar slachtoffer: hij is een levensgenieter en gromt zielstevreden bij alles wat ik hem voorzet. Dat gegrom werkt stimulerend. Vergelijk het met de lachband bij komedies, die je doet geloven dat je naar geniale humor kijkt. Zijn gegrom doet mij alles lekkerder vinden, doet me menen dat ik een meesterlijke plat op tafel heb gezet en zélfs: dat mijn problemen onbestaande zijn. Mijn grootmoeder moest eens weten.

De afgelopen weken was mijn vriend aan het werk op een filmset in het buitenland. Het was er guur, donker, ongezellig. Toen hij thuiskwam, zag hij er uitgeput uit. Dus schoot mijn grootmoeder-taart-gen in actie. Ik was niet uit de keuken weg te slaan. Dat wij trachten suikervrij te eten en snelle koolhydraten mijden, daagde me uit om met zo veel mogelijk heerlijke alternatieven aan te draven. We besloten om een hele dag in bed te blijven: we zouden een serie kijken, afgewisseld met andere fijne horizontale bezigheden, en beginnen met een feestelijk suikervrij ontbijt. Ik maakte boekweitpannenkoeken met gebakken appeltjes, kaneel en geroosterde amandelschilfers en serveerde er bolletjes suikervrij roomijs bij. Zalig. Niet veel later ontdekten we echter dat het zoetmiddel in dat ijs bepaald een ongezellig neveneffect had. Iets met gas en darmen;  iets wat onze dag in bed deed gelijken op het stemmen der blaasinstrumenten in een orkestbak. Vierentwintig uur lang ondergingen wij een knallende relatietest op een matras met schijnbare trilfunctie. De dag daarop kwam mijn schoonbroer bij ons eten en vertelden we over ons explosief avontuur. Hij zag het echter als een uitdaging en vroeg ook zo’n ijsje als dessert. Later die avond kregen we een sms: bij hem was het bij één langgerekt kanonschot gebleven. We lachten zo hard dat als we al problemen hadden, we die opslag vergeten waren.

(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine, 06/02/2016)