29 augustus 2022

Durven voelen

We zijn fysieke wezens met een skelet, systemen en stelsels, uitwendige delen en interne organen. Van kinds af aan leren de meesten van ons hoe ze daarmee moeten omgaan. Ons lijf wil eten, drinken en slapen, we moeten naar de wc en ons wassen, anders wordt het een beetje vies. Met het fysieke, het tastbare, het zichtbare, houden we rekening. Mensen identificeren zichzelf en elkaar met hun lichaam. Je kan niet doen alsof het er niet is.

Maar we zijn ook emotionele wezens. We hebben een emotioneel verteringsstelsel dat onzichtbaar is, maar zich niet laat negeren. Helaas ken ik weinig volwassenen die als kind hebben geleerd hoe ze daar op een constructieve manier mee kunnen omgaan. Deze mensen zullen wel bestaan, maar ze zijn duidelijk in de minderheid. Er zijn veel meer mensen die geleerd hebben hoe ze hun emoties moesten verbergen, negeren, inslikken, rationaliseren, verdringen en opkroppen. Ik ken er zelfs die niet langer beseffen dat ze überhaupt gevoelswezens zijn: ze noemen zichzelf ‘rationeel', verklaren vrij te zijn van enige ‘sentimentaliteit' of ‘zwakte', en leven losgekoppeld van hun emoties.

Maar die zijn er wel nog steeds, op een diep, onbewust niveau: ze beïnvloeden immers nog steeds hun gedragingen, levens, beslissingen maar ook hun incasseringsvermogen. Want wat aandacht krijgt groeit, maar wat geen aandacht krijgt, gaat aan wildgroei doen. Vroeg of laat maakt één voorval een karrenvracht aan opgekropte emoties los. Je kan simpelweg niet blijven doen alsof iets er niet is. Zeker niet als je fysieke lichaam – de klankkast van je emoties – er uiteindelijk ziek van wordt. Dan is symptoombestrijding onvoldoende.

Het onechte zelf

In de documentaire The Wisdom of Trauma stelt de Hongaars-Canadese arts en traumadeskundige Gabor Maté dat baby's de hersenen van hun ouders nodig hebben om hun eigen hersenactiviteit en emoties te reguleren. Baby's moeten opgepakt en aangeraakt worden, anders kunnen ze sterven. Ze zijn op zowel fysiek als geestelijk vlak totaal afhankelijk. Kinderen die niet opgepakt en getroost worden, hechten zich bovendien niet. Een kind heeft twee fundamentele behoeftes: gehechtheid en authenticiteit. Dat laatste is de verbinding met jezelf, een belangrijke voorwaarde om te kunnen overleven. Volgens Maté krijgt een kind dat leert om zijn authenticiteit te onderdrukken, op een gegeven moment in zijn leven te maken met depressie en ziekte.

Bij coregulatie stemmen ouders hun gedrag en reacties op hun kind af tijdens nieuwe, spannende of zelfs enge situaties. Zo kunnen emoties samen gedragen, geduid en bijgestuurd worden. Kleine kinderen zijn hier zeer afhankelijk van want haast iedere emotie is overweldigend. Naarmate ze ouder worden leren ze almaar meer om hun emoties zelf te dragen, maar zelfs als volwassene heb je nog behoefte aan coregulatie en kan je dit ook voor elkaar doen. Je uit je, stemt je op elkaar af, toetst dingen bij elkaar af.

In Het drama van het begaafde kind beschrijft de Pools-Zwitserse psychologe Alice Miller de gevolgen van een kindertijd waarin bepaalde emoties – meestal de minder aangename – niet beleefd konden worden omdat de ouders daar toen, door omstandigheden, niet mee konden omgaan. In zo'n situatie leert een baby om zich aan te passen aan zijn ouders en kan hij opgroeien tot een zeer gevoelig kind dat voortdurend alert is voor de emoties van zijn ouders. Hij ontwikkelt zeer receptieve voelsprieten, maar zijn eigen gevoelswereld negeert hij (gedeeltelijk). Later, als volwassene, zal hij het nog steeds moeilijk vinden om zijn eigen gevoelens te aanvaarden. Hij zal daarvoor de toestemming zoeken bij anderen, als een soort ersatzouders, wat hem afhankelijk maakt en hindert bij de ontwikkeling van een gezond en evenwichtig zelfbeeld.

Kinderen kunnen hun emoties enkel ten volle doorvoelen en verwerken in het gezelschap van iemand die ze aanvaardt, begrijpt en begeleidt. Ontbreekt die persoon, dan kan het kind de klus niet alsnog in zijn eentje klaren. De emoties worden dan verdrongen. Ze blijven in het lichaam opgeslagen, als een herinnering aan het verleden, zonder de oorspronkelijke samenhang. Zo ontstaat vaak (maar niet altijd) het onechte zelf.

Dit is een pseudopersoonlijkheid die gebaseerd is op de verlangens van anderen. Het kind laat gedrag zien dat de behoeftes van anderen vervult en hij identificeert zich met deze rol. Hierdoor kan hij niet leven in overeenkomst met zijn authentieke zelf en het daardoor ook niet verder ontwikkelen. Op een gegeven moment gaan deze mensen gevoelens van leegte en zinloosheid ervaren. Ze voelen zich ontheemd, verarmd vanbinnen, alsof ze voor een deel afgestorven zijn. Ze zijn dan ook als kind van het leven, hun spontaniteit, afgesneden.

Gelukkig kan een kind dat op die manier opgroeit op latere leeftijd alsnog zijn authentieke zelf vinden, de verbinding herstellen en het verder ontwikkelen. Hiervoor dient hij allereerst contact te maken met de verdrongen gevoelens. Dit verloopt zelden zonder een rouwproces, een vorm van empathie met het kind dat je bent geweest, waarbij oude, verdrongen pijn naar boven komt. Daarna ontstaat er ruimte voor iets nieuws, voor de ontdekking van het ware zelf, voor een completer en meer vervullend leven.

Mijn onechte zelf

Gelukkig had ik een moeder die me oppakte, aanraakte en troostte. Maar ze kampte met trauma en depressie, dus ze kon er niet volledig voor me zijn. Het zorgen voor een klein, afhankelijk wezen viel haar zwaar omdat ze zelf nog veel verzorging nodig had en die niet kreeg. Haar ouders hielpen niet echt. Mijn vader wipte af en toe eens langs en vroeg dan zelf veel aandacht – ook hij was getraumatiseerd. Mijn vader vluchtte voor de confrontatie met zijn eigen pijn en kon er dus ook niet voor mijn moeder zijn, of voor mij. Dat moet ik als baby aangevoeld hebben. Niet wat er exact speelde, maar de sfeer van angst, verdriet en onvermogen, en de spanningen van mijn moeder, die haar minder beschikbaar maakten.

Gelukkig kende mijn kindertijd ook fijne momenten: mijn moeder is zorgzaam van aard, dus wanneer zij zich goed genoeg voelde, gedroeg ze zich ook zo. Toch zijn de meeste herinneringen doordrenkt met grauwheid: er was veel zwaarte, veel verdriet, angst en dreiging. Er was te weinig ruimte voor een onbekommerde zelfontwikkeling. Zolang ik me kan herinneren, voelde ik de buien van mijn moeder haarfijn aan. Ik peilde haar voortdurend, de knop stond nooit af. Ik herkende haast elke kans op storm en ging me dan zo braaf mogelijk gedragen. Er waren periodes van voortdurend stormweer en ik was een gemakkelijk, gehoorzaam kind dat zich goed zelfstandig kon bezighouden. De emoties van mijn moeder beschouwde ik als mijn verantwoordelijkheid, ik ervoer veel schuldgevoelens. Haar leed was mijn leed. Ik was ook bang: mijn moeder sprak over suïcidale gedachten en ik vreesde dat ze hieraan gehoor zou geven, wellicht omdat ik een onleefbare aanwezigheid was. En als zij stierf, had ik niemand. Toen ik een jaar of vijf, zes was, piekerde ik over hoe ik kon leren autorijden: ik was niet lang genoeg om tegelijk de pedalen te bedienen en de weg te zien. Maar ik moest naar mijn grootouders kunnen rijden als mijn moeder er niet meer was.

In de schaduw van mijn moeders depressie bestond weinig ruimte voor mijn eigen emoties, zeker de onaangename zoals woede, jaloezie, angst en verdriet. Dat was te belastend, dus verdrong ik ze zoveel mogelijk. We bewoonden een onderkomen huurhuisje in poldergebied, kilometers ver verwijderd van de bewoonde wereld. Het huis had een muur die zeer vochtig was. Gedurende vele maanden deed mijn moeder er alles aan om die van opstijgend vocht te ontdoen. Dag in dag uit, in weer en wind, stond ze buiten op een ladder te ploeteren, met geschaafde knokels en vuile kleren. Ik hield mezelf binnen bezig aan mijn tekentafeltje. Vele jaren later zou mijn moeder me toevertrouwen dat ze diepe spijt had van die periode: in plaats van iemand anders' huis op te knappen (kort daarna werd het verkocht en afgebroken) hadden we samen een mooie zomer kunnen beleven. Maar achteraf was die muur de perfecte symboliek van wat zich toen afspeelde: mijn moeder vocht met een muur van pijn en ik hield mij gedeisd.

Wellicht was dat de reden waarom ik haar niet op de hoogte bracht van enkele traumatische gebeurtenissen die me overkwamen. Het zou haar hebben belast, het had een hevige storm kunnen veroorzaken. Het had ervoor kunnen zorgen dat ze zich van me afkeerde (intussen weet ik beter). En dus verdrong ik opnieuw. Toen ik mijn moeder vele jaren later toch vertelde wat me was aangedaan, maakte dit haar diep verdrietig en kwaad. Sindsdien heeft ze me onafgebroken gesteund, iets wat ze nu kan omdat ze in beter vaarwater is beland en heel wat pijn heeft kunnen helen.

Zowel mijn opgekropte emoties als de emoties van mijn moeder bleven in mijn kinderlijf zitten. Ik was zeer vaak ziek en had veel slaap nodig. Op mijn zestiende werd ik depressief. Pas later zou ik ontdekken dat depressie naar binnen gekeerde woede is. Het duurde tot mijn vijfendertigste voor ik echt voluit kwaad kon worden. Toen was het er, kinderlijk en extreem, en moest ik gaan ontdekken hoe ik op een evenwichtigere manier met woede kan omgaan. Mijn depressie duurde tot mijn vierentwintigste en ging daarna over in een wat evenwichtiger bestaan. Sinds ik kwaad kan worden en mijn woede uit, ben ik nooit meer langer dan een paar dagen of weken gedeprimeerd geweest.

De hevige emoties die ik onbewust in mijn lichaam meedroeg, maakten dat mijn gezondheidsproblemen almaar toenamen. Mijn lichaam sprak, maar ik kon het nog niet verstaan. Aan het roer stond immers mijn onechte zelf, dat me weghield van mijn authentieke zelf. Ik kon niet goed voelen. Terugblikkend kwam mijn intuïtie, de stem van mijn authentieke zelf, er zeker nog doorheen als een moeilijk te ontvangen radiopost, maar ik negeerde die te vaak en liet me vooral leiden door wat anderen wilden en vonden. Dit gedrag uitte zich in mijn levensparcours: ik belandde met mijn gezin in een sekte met een goeroe die alle kracht en wijsheid werd toegedicht, en ik was me, net als vele van haar volgelingen, nauwelijks bewust van de kracht en wijsheid die ik zelf kon ontwikkelen.

Omdat mijn onechte zelf – dat mijn omgeving wilde behagen, geruststellen en vooral niet verjagen – me geen woede en zelden jaloezie deed voelen, wist ik niet waar mijn grenzen lagen of wat ik ambieerde. Regelmatig was ik de speelbal van hevige emoties. Uit schaamte trok ik me dan zoveel mogelijk terug. Mijn zelfhaat maakte me weerloos voor de kritiek en pesterijen van anderen. Ik voelde iedereen aan, stond altijd op scherp om naderend onheil te herkennen. Ik zag zelfs beren op de weg als die er niet waren. Ik cijferde me weg, gedroeg me behagend, had grapdrang en was overdreven empathisch. Ik kreeg een job die me doodongelukkig maakte, en toen die niet meer vol te houden was, koos ik een baan waarvoor ik wel talent had, maar die me niet vervulde. Ik hield vol uit angst en omwille van de lovende reacties.

De mannen met wie ik relaties had, gebruikten me. Mijn verliefdheden waren steeds doorspekt met pijn – want dat was mijn definitie van liefde. Een partner, een veilige haven vinden, stond hoog bovenaan op mijn prioriteitenlijst maar het lukte niet. Door mezelf in de steek te laten, schiep ik onbewust een voortdurende onveiligheid.

Gelukkig had ik in die tijd toch een magere verbinding met mijn authentieke zelf: in het diepste van mijn wezen was ik niet in staat om mezelf ontrouw te zijn. Telkens wanneer ik mezelf lang genoeg had tegengewerkt, rebelleerde ik door een andere weg in te slaan, wat vaak gepaard ging met een nogal fatalistisch je-m'en-foutisme. Ik liet los waar ik me aan had vastgeklampt en vond een stukje van mezelf terug.

Hoewel ik mijn intuïtie nog te vaak negeerde, bleken mijn eerste indrukken achteraf wel steeds te kloppen. Daarom ging ik er vaker naar luisteren en zo werd mijn antenne ontvankelijker en begon ik die radiozender steeds beter te ontvangen. Mijn authentieke zelf greep in wanneer ik gevaarlijk ver van mezelf afdwaalde, mede via lichamelijke signalen. Ik ervoer wel gevoelens van leegte, zinloosheid en nergens thuishoren, maar daaronder manifesteerde mijn authentieke zelf zich als een kunstenaarsziel en dat bracht alsnog vervulling en een doel.

Als kind zat ik altijd te tekenen en verhalen te verzinnen of ik speelde piano en kanaliseerde al zingend wat emoties. Ook in mijn verdere leven bleven artistieke bezigheden manieren om te overleven, te verwerken en energie te krijgen. Zo kwam het tot compromissen tussen mijn authentieke en onechte zelf, dat de erkenning die ik niet van mijn vader had gekregen bij anderen zocht. Zolang die behoefte primeerde, kreeg mijn authentieke zelf nog niet de vrije teugel. Ik was zeer gevoelig voor afwijzing.

Achteraf bekeken was mijn depressie een alarmkreet, een groot inhaalmanoeuvre van mijn authentieke zelf dat schreeuwde dat het zo niet langer kon. Mijn emoties moesten nu echt gevoeld worden. Er was geen pseudopersoonlijkheid die daar nog tegenop kon. De dam brak en ik begon te voelen. Dat was geen teken van zwakte. Het was het begin van een grote opkuis die zou uitmonden in een vreugdevoller bestaan.


(Dit fragment uit Voelen zonder filter verscheen op 27/08/22 in De Morgen)