De Weg naar de Wachtlijst

Tekst: Fleur van Groningen

Deze tekst verscheen in Het Nieuwsblad Magazine op zaterdag 11 februari 2017. Het portret is van de hand van Minne van Groningen.

Zes jaar geleden betrokken mijn moeder en stiefvader - toen eind de vijftig- de woning die ze net hadden gebouwd. Het kroost was uit huis, ze konden aan hun leven samen beginnen. Ik was blij, want het was alsof zij hun huwelijk omgekeerd beleefden. Terwijl ze elk al kinderen hadden waren ze aan hun relatie begonnen en het parcours van hun samengestelde gezin verliep niet probleemloos. Voortaan waren ze met  twee. Tijd voor de wittebroodsweken. Een zorgelozer bestaan. Mijn stiefvader plande een carrièreswitch en er was een kleine vleugel in het nieuwe huis waar mijn moeder haar atelier zou vestigen. Daar zou ze eindelijk doen wat ze al haar hele leven wilde: schilderen.
Kort daarop kreeg mijn grootmoeder – toen 84 - gezondheidsproblemen. Enkele dagen nadat ze zonder te vallen over een drempeltje was gestruikeld, begon haar rug vreselijke pijn te doen. Ze leed aan vergevorderde osteoporose en door de schok waren haar ruggenwervels in elkaar gezakt en klemden zenuwen af. Hierdoor kon ze nog  nauwelijks bewegen. Mijn moeder stelde voor om een week bij hen te komen logeren. Al gauw trok ze definitief in. Mijn moeder en oom haalden haar huis leeg en zetten het te koop. De kamer waarvan mijn moeder haar atelier wilde maken, werd  de slaapkamer van mijn grootmoeder. Met een ziekenhuisbed en haar dierbaarste meubeltjes: een antiek bureau, een gebloemde fauteuil, kadertjes met foto’s, beelden en schilderijen. Aan het plafond kwam een luchter, langs de ramen de lange lavendelblauwe gordijnen uit haar eigen huis. Het bijbehorende badkamertje werd in dezelfde tint geverfd. Haar grote vleugelpiano werd naar de woonkamer gedragen. Alsook de grote, lichtgele bank. Dat die vloekte met het kleurenschema dat mijn moeder voor ogen had, was ondergeschikt. Ook de bijbehorende schemerlamp werd naast de bank geplant – als een palmboom op een klein eiland, zoals ik het ooit in een column beschreef. Het werd het eiland van mijn grootmoeder, die naar gewoonte voortaan elke dag op die bank zou zitten, onder die lamp. Het was een ingrijpende stap. Ze moest ontzettend veel opgeven, alles tegelijk. Ze was op haar zelfstandigheid gesteld, haar eigen plek, haar regels en gewoontes. Nu woonde ze in andermans huis.

Zorgbehoevend
In het begin was mijn grootmoeder enorm afhankelijk. Niets kon ze alleen, zelfs niet naar de wc gaan. Voor alles had ze mijn moeder nodig. Het was voor beiden bijzonder zwaar. De jaren daarop was er sprake van lichte vooruitgang, maar mijn grootmoeder bleef toch zorgbehoevend en kon niet alleen gelaten worden. Na drie jaar viel ze en brak haar heup. In het ziekenhuis werd ons verteld dat ze geopereerd moest worden en een prothese kreeg, maar dat de mogelijkheid bestond dat ze de ingreep niet zou overleven. Een broeder reed met haar weg. Een paar uur later vernamen we dat ze het gelukkig had gehaald.
Twee maanden revalidatie volgden de ziekenhuisopname op. Ik hoopte dat mijn moeder daardoor tijd kreeg om aan haar eigen leven toe te komen. Dat was niet het geval. Mijn grootmoeder weigerde de maaltijden in het revalidatiecentrum te eten omdat ze die vies vond. Ze vermagerde razendsnel. Uit bezorgdheid reed mijn moeder elke dag naar haar toe met warm, zelfbereid eten. Omdat het centrum niet bij de deur lag, had ze daar haast een dagtaak aan. Toen mijn grootmoeder weer naar huis mocht, leek het bedrieglijk makkelijker te worden omdat mijn moeder niet meer dagelijks naar het centrum hoefde te rijden.
Verschillende hersenbloedingen tastten in de loop der jaren diverse hersencentra aan en mijn grootmoeder verloor hierdoor haar vele creatieve capaciteiten. Als zij veel hoofdpijn heeft weten we dat dit aan een TIA – tijdelijke of voorbijgaande beroerte- te wijten is. Langzaam maar zeker wordt het moeilijker om met haar te communiceren. Ze is minder helder, begrijpt niet meer alles maar blijft even lief.

Afscheid van je identiteit
Het aftakelingsproces van mijn grootmoeder was de eerste jaren erg confronterend. Voorheen stond ik nauwelijks stil bij wat veel ouderen dagelijks te verduren krijgen. Nu merkte ik dat mijn grootmoeder en ik tegenovergestelde richtingen opgingen. Ik wilde gokken op later en opbouwen. Zij bouwde juist af en hield geen marge meer voor speculatie. Ik ontdekte dat mijn grootmoeder een rouwproces doorgaat. Terwijl ik meer mezelf word, wordt zij gedwongen om afscheid te nemen van allerlei aspecten van zichzelf. Haar man, en haar identiteit als echtgenote, had ze jaren geleden verloren. Haar huis en haar gewoontes moest ze opgeven. Haar schoonheid raakte ze niet geheel kwijt – ze blijft een mooie dame- maar haar lichaam brengt haar in beperkende en soms vernederende omstandigheden. Gesprekken volgen gaat niet meer goed, ze snapt vaak niet wat er gezegd wordt of haar gehoorapparaat werkt niet afdoende. Eerst werd ze boos omdat mijn moeder weigerde de verwarming hoog te zetten opdat zij haar favoriete zwarte pantalon en dunne, witte blouse zou kunnen blijven dragen. Inmiddels heeft ze zich verzoend met een warm hemdje onder haar chemisier.
Ook haar talenten moest mijn grootmoeder één voor één opgeven. Vroeger naaide ze prachtige kleren en ontwierp ze extravagante hoeden. Na de hersenbloeding lukte het niet meer en zat ze –koppig als ze is- uren te sukkelen met naald en draad, tot ze het uiteindelijk opgaf. Ik heb haar altijd weten pianospelen. Muziek is haar passie. Als kind tekende ik vaak haar profiel, met haar hoog opgestoken kapsel, ietwat krom achter de piano. Maar na de hersenbloeding kon ze ook dat niet meer. Er resten haar stapels dvd’s van uitverkoren muzikanten, die ze regelmatig met vochtige ogen bekijkt . Enerzijds ontroerd, anderzijds droef om wat haar is ontnomen. Zelfs haar kookkunsten –  mijn grootmoeder was een voortreffelijke klassieke kokkin - moest ze vaarwel zeggen. Koken gaat niet meer, ze dient genoegen te nemen met wat de pot schaft en dat dit vaak niet naar wens is, steekt ze niet onder stoelen of banken. Ook tasten bepaalde  pillen haar smaakvermogen aan: zelfs haar lievelingskostje is vaak niet te vreten.
Lezen lukt nog wel, hetzij beperkt. Een tijdlang las mijn grootmoeder liever kinderboeken omdat die haar opvrolijkten. Enkele dagen geleden had ik haar aan de telefoon en was ze in tranen over het geschreven relaas van een Joodse vrouw die de concentratiekampen had overleefd. Negatieve emoties lijkt ze niet meer te kunnen verteren.

Bezorgdheid en mededogen
Toen mijn grootmoeder bij mijn ouders introk, was ze zo bleek en broos dat we ons probeerden voor te bereiden op het ergste. Ik sprak zelfs met mijn grootmoeder over de dood, over wat zij dacht dat die inhield. Ze verzekerde me dat het licht gewoon uitgaat maar verzocht me wel te vertellen over mijn spirituele overtuigingen. Soms deelde ze haar angst om haar kinderen achter te laten en het leven te lossen – zelfs al is haar lichaam een gevangenis geworden.
In plaats van te sterven, herstelde ze heel traag. Natuurlijk waren we blij. Na vijf jaar was ik echter wel extreem bezorgd om mijn moeder. Mijn grootmoeder, inmiddels gewend aan de situatie, genoot ervan om door haar dochter verpleegd te worden en projecteerde dit op haar : als zij het zo gezellig vond, vond haar dochter dat ongetwijfeld ook. In plaats daarvan zag ik hoe de situatie mijn moeder afmatte. Dat ze alle gewoontes van mijn grootmoeder in stand probeerde te houden en zich verregaand aanpaste. Ze ging nauwelijks de deur uit, moest om elf en vier uur thuis zijn voor het kopje koffie en de thee. En dan waren er de overige maaltijden. En het appeltje. Het taartje. Het haren kammen en hoog opsteken. De was en de plas. Het instoppen, voor zowel het middagslaapje als ’s avonds. Het leven van mijn moeder was een aaneenschakeling van plichten. Er was nauwelijks ruimte voor plezier, voor de dingen die ze zelf wilde. Die wittebroodsweken kwamen er niet van. Ik vroeg me af hoe dit op haar huwelijk woog want voor mijn stiefvader kon het ook niet vanzelfsprekend zijn om met zijn oude schoonmoeder samen te leven, elke avond te horen dat ze het eten niet lekker vond en geen uitstappen met zijn vrouw te kunnen ondernemen. Mijn moeder ging gebukt onder schuldgevoel omdat ze verlangde naar meer vrijheid terwijl dat in haar ogen ten koste van haar moeder ging. “Als ik ooit zo zorgbehoevend word, doe ik je dit niet aan”, bezwoer ze me. “Dan ga ik naar een rusthuis.” Ze was vastbesloten: als ze echt niets anders meer kon zou ze in haar kamer lezen en mediteren.  Maar mijn grootmoeder naar een rusthuis sturen? Dat was geen optie. Ik begreep haar bezorgdheid, maar ook de mijne. Mijn moeder werd hoe langer hoe magerder. Ze zag er veel ouder uit en kreeg allerlei fysieke klachten. Ze zette haar strikte dagindeling voort maar was vaak zo moe dat ze niet uit haar woorden kwam en veel vergat. Mijn grootmoeder besefte niet dat haar aanwezigheid mijn moeder van veel vrijheid beroofde. Maar ze eiste ook niets. Het was mijn moeder die niet inzag dat ze de oude routine bleef handhaven terwijl mijn grootmoeder inmiddels onafhankelijker was geworden. Ik trok aan de alarmbel en maakte me kwaad. Het kon toch wel eens een dagje zonder appeltje, koffie, thee, taartje? Mijn grootmoeder zou het wel begrijpen! Misschien was mijn woede mijn manier om voor mijn moeder te zorgen. Voor ook zij te oud en te ziek werd om nog een eigen leven te leiden. Ik stelde voor dat mijn grootmoeder naar een rusthuis zou verhuizen. Daar konden we haar kamer net zo gezellig aankleden, met dezelfde meubeltjes. We zouden haar bezoeken met lekkere hapjes. Maar de dagelijkse besognes zouden door verpleegsters worden uitgevoerd. Het zou mijn moeder tijd en ruimte geven om ook wat aan zichzelf toe te komen. Ik prentte haar in dat een mens niet voor een ander kan blijven zorgen als hij niet voor zichzelf zorgt, en dat zij op het punt stond om in te storten. Eerst wilde mijn moeder er niet van weten. Ze prak erover met haar broer, die mijn mening deelde. Daardoor kon ze het idee voorzichtig toelaten.

Op de wachtlijst
Naar een rusthuis te moeten verhuizen was voor mijn grootmoeder een waar schrikbeeld. Ze wilde bij haar dochter blijven, met de poezen op de bank in de zon, het uitzicht op de tuin. Ze vreesde voor een tehuis vol saaie ouderlingen, botte verplegers, onsmakelijk eten, een ongezellige kamer met een lelijk uitzicht. Natuurlijk begrepen we dat. Maar we legden haar ook uit hoe we het verblijf konden veraangenamen en dat het moeilijk voor mijn moeder werd. Tegen haar zin maar met een positieve instelling – haar optimisme is haar grootste kracht-  stemde ze in. Ze kwam op de wachtlijst van een nabijgelegen rusthuis terecht. Het betrof een ruim gebouw met veel groen: een parkje met damhertjes, kippen, duiven, volières met zangvogeltjes en een grote moestuin. Het leek zo slecht nog niet. Mijn moeder stond erop een zonnige kamer te vinden.  Het kon nog even duren eer die vrijkwam, werd zij gewaarschuwd.
Tot die tijd zou mijn grootmoeder ééns per week naar het zojuist geopende dagverblijf in het dorp gaan. Opnieuw stemde ze schoorvoetend in maar besloot er toch het beste van te maken. Als een schoolmeisje werd ze ’s morgens, met haar boterhammendoos, door de bus opgehaald en om vier uur weer thuisgebracht. Gelukkig werden de verpleegsters lief bevonden, de overige gasten aardig. Mijn grootmoeder kreeg zelfs een aanbidder die voorstelde om hand door de weilanden te wandelen. Dat idee lachte ze haastig weg. Er was een andere, getrouwde man die ze ‘de keizer’ noemde en voor wie ze een warme sympathie koesterde. Na zijn plotse overlijden schreef ze diens vrouw een troostvolle brief, iets waartoe ze nog in staat was.
Voor mijn moeder bleek de nieuwe regeling minder verlichting te brengen dan verwacht omdat zij van deze vrije dag al gauw een boodschappendag maakte. Van lieverlee werd besloten mijn grootmoeder voorlopig weer te ontslaan van de verplichte uitstapjes.

Naar het rusthuis
Nog steeds staat mijn grootmoeder op de wachtlijst van het rusthuis en dit wordt ook regelmatig hardop herhaald, opdat zij zou onthouden dat deze ‘uitstap’ nièt afgelast wordt.
Afgelopen zomer kreeg ze een voorproefje. Voor het eerst sinds jaren besloten mijn ouders op vakantie te gaan en haar twee weken in het rusthuis onder te brengen. Weliswaar met tegenzin, maar vastbesloten haar kinderen die ontspanning te gunnen, vertrok ze.  Toen ik haar daar bezocht, vreesde ik te zullen merken dat haar doemscenario was uitgekomen. In de tuin van mijn ouders plukte ik een bos geurige bloemen omdat ze die mooier zou vinden dan rozen uit de winkel. Met het boeket in mijn ene arm en een papieren zak met perziken in de andere, zocht ik mijn weg naar haar kamer. Die bleek echter leeg. Na lang zoeken vond ik haar in het park, in de lommer, met een familievriend die haar hand vasthield. Hij maakte grapjes, zij lachte koket. Ze zag er goed uit. Dat het allemaal reuze  meeviel, verklaarde ze vrolijk. Na wat gekeuvel onder de bomen bracht ik haar naar haar kamer om de bloemen in een vaas te zetten. Zelfs voor die korte periode had mijn moeder de ruimte met een heleboel eigen spulletjes aangekleed. Er stond bovendien een fles wijn op tafel: een cadeautje voor ‘de korporaal’ legde mijn grootmoeder uit – een zorgzame bejaarde man aan haar eettafel. Op de terugweg sms’te ik mijn ouders dat ze zich geen zorgen hoefden te maken.
Sinds die vakantie heeft mijn moeder begrepen dat ze vaker tijd voor zichzelf moet nemen. Haar fysieke klachten beginnen te verbeteren. Mede dankzij de schilderavonden met gelijkgezinden ten huize van een kunstenaar en haar wekelijkse voormiddagje schilderen in het bureautje van mijn stiefvader. Ze hoopt portretten op bestelling te gaan maken. Direct vanaf het begin vertelde ze dat het haar al meer energie en levensvreugde geeft. Ik vroeg haar wat het onderwerp van haar eerste schilderij was. Zonder nadenken gaf ze toe: “Een portret van je grootmoeder.” Ik moest lachen. Had ze eindelijk tijd voor zichzelf, bleef ze toch met haar moeder in de weer.



Populaire posts van deze blog

Achterlopen op leeftijdsgenoten door trauma

ARTIKEL: Hoogbegaafdheid, geen luxeprobleem

PODCAST MENSENKENNIS