07 november 2015

column: GOEDE CAMOUFLAGE

‘We hebben de koninklijke familie achter ons’, doorbreekt de taxichauffeur de stilte. Ik draai me om op de achterbank en zie hoe zwaailichten de nacht doorklieven. ‘Op dit uur?’, vraag ik verbaasd. De taxichauffeur remt, de blauwe flitsen naderen. Gemotoriseerde politieagenten die een lijnbus escorteren. ‘Vreemd voertuig voor koningskinderen’, mompel ik. Maar de taxichauffeur is overtuigd: gewoon goede camouflage. Als de bus voorbijrijdt, tracht ik een glimp op te vangen van Willem-Alexander en Màxima, die wellicht met een lijnbus en gekleed in trainingspakken van de Zeeman, incognito van de Nationale Opera terugkeren. In plaats daarvan passeren enkele obscure profielen: haviksneuzen, neplederen revers, gouden oorringetjes, smerige petten. ‘Nou, misschien zijn het dan die opgepakte criminelen uit het nieuws’, antwoordt de taxichauffeur. In het achteruitkijkspiegeltje ontmoet ik zijn teleurgestelde blik. Alsof hij hoopt dat Maximà toch een neusprothese ophad.

Hopelijk houdt de taxichauffeur nu zijn mond. Ik heb flinke buikkrampen en geen zin om te praten. Eerder die avond gingen mijn vriend en ik tapas eten met wat mensen van de filmcrew waarvan hij deel uitmaakte. Nadien trokken we naar een feestje dat ter ere van het einde van de draaiperiode werd gegeven. In een voormalig Amsterdams bordeel, dat al dienst deed als decor. Op de muren prijkte donkerbruin reliëfbehang met grillige krullen. Op de schoorsteenmantels sierlijke lampjes met naakte nimfjes. Er was een oude bar, een dito piano en een barokke gecapitonneerde bank, waarin ik mij nestelde. Misschien was er toch een slechte sardine op mijn bord beland want de eerste krampen begonnen. Een crewlid kwam erbij zitten. Hij vertelde dat het pand toebehoorde aan een rijke zakenman, die er zijn zoon en enkele andere rechtenstudentjes in had ondergebracht. Hele keurige mannetjes die stuk voor stuk in de ronde bedden onder rode fluwelen spreien sliepen, met een bubbelbad ernaast en een grote spiegel tegen het plafond. Meisjes namen ze hier niet naartoe. Ik vroeg me af of dat confronterend is: eenzaam masturberen terwijl je je eigen spiegelbeeld in de ogen kijkt. Plots voelde ik me zo beroerd dat mijn gezelschap galant besloot een taxi voor me te bellen. Tegen mijn vriend zei ik dat hij moest blijven en zich amuseren. Nu beeld ik me in hoe hij danst op het afgesleten parket dat al door zoveel mannenvoeten werd betreden.

‘Weet je wat het probleem is met religie…’, gaat de chauffeur verder. Ik schrik op: hij moet al even aan het praten zijn gezien Zijne Koninklijke Hoogheid intussen voor Onze Lieve Heer is verruild. De taxi stopt bij het hotel waar mijn vriend en ik verblijven. Van op de stoep worden we aangestaard door twee veelkleurige plastic koeien die het artistieke karakter van het hotel moeten benadrukken. Ik zoek mijn portemonnee. ‘Mijn vrouw is streng gelovig opgevoed. Ik ben atheïst. Telkens als we bij haar ouders dineren, wordt er uit de bijbel voorgelezen. Stellingen waarover ik nadien wil discussiëren. Pro’s, contra’s, wat de wetenschap zegt, dat soort dingen. Maar dat mag niet. Nee, van die brandende braamstruik blijf je af.’ Terwijl ik ondanks mijn krampen moet grijnzen, draait hij zich ernstig naar me toe. ‘Gelooft u in God?’ Ik maskeer mijn spirituele overtuiging met een knik naar een plastic koe: ‘Misschien kan hij zich gewoon goed camoufleren.’

(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine, 07/11/2015)