IN HET DONKER
Mijn vriend
stelt voor om mijn verjaardag te vieren in een drukbezocht openluchtcafé. De
bomen hangen vol kleurige lampjes, we zitten bij een groot open vuur. Iets
verderop staat de woonwagen van een kaartlegster. Na de nodige glazen wijn
besluit een vriendin rond middernacht om mij op een toekomstvoorspelling te
trakteren. Giechelend haken we onze armen ineen en wankelen hooggehakt mijn
toekomst tegemoet.
Het doet me
even denken aan lang geleden op de kermis, toen ik er samen met een
vriendinnetje stiekem vandoor was gegaan. Ongemerkt volgde mijn moeder ons en
zag ons gearmd vrolijk naar het spookhuis huppelen. Achter een groot, rond
venster kwamen lachende bezoekers voorbij op een haperende loopband, waardoor
het leek alsof ze bibberden van schrik. Stoer kochten wij een ticketje. Binnen
werd ik overmand door angst. Ik besefte niet dat het dunne bruggetje boven een
ravijn vol skeletten een optische illusie was en wilde meteen rechtsomkeert
maken. Maar de volgende groep bezoekers stuwde me voort, naar een trap waarvan
de treden wegzonken terwijl er satanisch gelach weerklonk en vogelspinnen naar
beneden vielen. Niet veel later zag mijn moeder me krijsend op de schuddende
loopband voorbijkomen. Even moest ze flink lachen om dat pathetische beeld.
Maar toen ik weer wegzonk in een trap, stond ze opeens naast me. Krachteloos
viel ik in haar armen en zij tilde me op, weg uit die donkere hel.
Het
roodgeverfde haar van de al wat oudere kaartlegster staat alle kanten op. Haar
nagels zijn lang, ongelijk, ongelakt. Op tafel staat een bord spaghetti waar
een vlieg op zit, die weer opvliegt en op haar kapsel neerstrijkt. Ik ben
dronken, besef ik opgewekt. ‘En het is om te lachen’, zegt mijn vriendin. Maar
ik wil me concentreren, want wie weet, spreekt deze dame toch waarheid. Nadat
ik de kaarten heb gekozen, steekt ze van wal in plat Gents. Er volgt een beschrijving
van mijn vriend – een kruising tussen ‘de keizer’ en ‘de hogepriester’– en een
geruststellend: ‘Maar gij kunt hem aan.’ Ik probeer om de vlieg niet met mijn
ogen te volgen. Ze bekijkt de kaarten ‘de zon’ en ‘de zegewagen’: mijn leven
zal veel gelukkiger worden. Ik knik enthousiast, dat is al zo! ‘Maar ge zijt
nog wel wat oude pijn aan het verwerken’, zegt ze.
Ik ben de
voorspelling bijna vergeten, als ik enkele weken later flauwval. Eerst
verdwijnt mijn zicht, dan mijn gehoor. Ik zit gevangen in de donkere kamer van
mijn lijf. Een paniekaanval, zo blijkt achteraf. Ik heb diezelfde dag voor mijn
werk een interview afgenomen op een locatie waar ik ooit een traumatische
ervaring opdeed. Die herinnering had ik weggedrukt: ‘Het is voorbij.’ Maar
blijkbaar heb ik het nog niet verwerkt.
Het is mijn
vriend, die kruising tussen keizer en hogepriester, die me een wijze les geeft.
Hij weet dat ik een hekel heb aan de slachtofferrol, maar legt uit dat een mens
soms moet erkennen dat hij slachtoffer is om uit zelfrespect voor zichzelf te
kunnen opkomen. Terwijl ik luister, zie ik mezelf voorbijkomen op de haperende
loopband achter het venster van het leven.
(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine 26/09/2015)
(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine 26/09/2015)