26 september 2015

IN HET DONKER

Mijn vriend stelt voor om mijn verjaardag te vieren in een drukbezocht openluchtcafé. De bomen hangen vol kleurige lampjes, we zitten bij een groot open vuur. Iets verderop staat de woonwagen van een kaartlegster. Na de nodige glazen wijn besluit een vriendin rond middernacht om mij op een toekomstvoorspelling te trakteren. Giechelend haken we onze armen ineen en wankelen hooggehakt mijn toekomst tegemoet.

Het doet me even denken aan lang geleden op de kermis, toen ik er samen met een vriendinnetje stiekem vandoor was gegaan. Ongemerkt volgde mijn moeder ons en zag ons gearmd vrolijk naar het spookhuis huppelen. Achter een groot, rond venster kwamen lachende bezoekers voorbij op een haperende loopband, waardoor het leek alsof ze bibberden van schrik. Stoer kochten wij een ticketje. Binnen werd ik overmand door angst. Ik besefte niet dat het dunne bruggetje boven een ravijn vol skeletten een optische illusie was en wilde meteen rechtsomkeert maken. Maar de volgende groep bezoekers stuwde me voort, naar een trap waarvan de treden wegzonken terwijl er satanisch gelach weerklonk en vogelspinnen naar beneden vielen. Niet veel later zag mijn moeder me krijsend op de schuddende loopband voorbijkomen. Even moest ze flink lachen om dat pathetische beeld. Maar toen ik weer wegzonk in een trap, stond ze opeens naast me. Krachteloos viel ik in haar armen en zij tilde me op, weg uit die donkere hel.

Het roodgeverfde haar van de al wat oudere kaartlegster staat alle kanten op. Haar nagels zijn lang, ongelijk, ongelakt. Op tafel staat een bord spaghetti waar een vlieg op zit, die weer opvliegt en op haar kapsel neerstrijkt. Ik ben dronken, besef ik opgewekt. ‘En het is om te lachen’, zegt mijn vriendin. Maar ik wil me concentreren, want wie weet, spreekt deze dame toch waarheid. Nadat ik de kaarten heb gekozen, steekt ze van wal in plat Gents. Er volgt een beschrijving van mijn vriend – een kruising tussen ‘de keizer’ en ‘de hogepriester’– en een geruststellend: ‘Maar gij kunt hem aan.’ Ik probeer om de vlieg niet met mijn ogen te volgen. Ze bekijkt de kaarten ‘de zon’ en ‘de zegewagen’: mijn leven zal veel gelukkiger worden. Ik knik enthousiast, dat is al zo! ‘Maar ge zijt nog wel wat oude pijn aan het verwerken’, zegt ze.

Ik ben de voorspelling bijna vergeten, als ik enkele weken later flauwval. Eerst verdwijnt mijn zicht, dan mijn gehoor. Ik zit gevangen in de donkere kamer van mijn lijf. Een paniekaanval, zo blijkt achteraf. Ik heb diezelfde dag voor mijn werk een interview afgenomen op een locatie waar ik ooit een traumatische ervaring opdeed. Die herinnering had ik weggedrukt: ‘Het is voorbij.’ Maar blijkbaar heb ik het nog niet verwerkt.
Het is mijn vriend, die kruising tussen keizer en hogepriester, die me een wijze les geeft. Hij weet dat ik een hekel heb aan de slachtofferrol, maar legt uit dat een mens soms moet erkennen dat hij slachtoffer is om uit zelfrespect voor zichzelf te kunnen opkomen. Terwijl ik luister, zie ik mezelf voorbijkomen op de haperende loopband achter het venster van het leven.

(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine 26/09/2015)