02 november 2014

MAILS EN MEDEDOGEN

Mijn mailbox zit propvol. Het regent reacties nadat ik onlangs op Radio 1 in De Bende van Annemie over mijn ervaring met gepest worden en depressie sprak, en De Standaard daar een quote uit overnam. Mensen schrijven me dat het dapper is om taboes te doorbreken. En al besef ik dat daar meer voor nodig is dan één radiopraatje, het is fijn om van moed verdacht te worden. Want ja, het was eng om aan een onbekend publiek live toe te vertrouwen dat ik er ooit niet meer wilde zijn. Met het gevaar te veel bloot te geven, over mijn woorden te struikelen en die gevoelens ter plekke te herbeleven. En natuurlijk had ik schrik voor de reacties: ik herinner me nog hoe mijn vrienden me lieten vallen toen mijn depressie voorkwam dat ik nog kon gaan fuiven. ‘Met Fleur erbij, gebeurt er altijd wel iets spannends’, was voordien de consensus. Maar toen gebeurde er iets met Fleur: haar clownsmasker viel af, de onderliggende pijn werd zichtbaar. Dat vonden ze geen spannend entertainment. Terwijl een gepest meisje natuurlijk graag leuk gevonden wil worden. Dus ja, zelfs zo veel jaren later, was ik nog een beetje bang voor afwijzing. Maar dat was ondergeschikt aan het doel: mensen die met dezelfde ervaringen worstelen, een hart onder de riem steken. Dat is wat ik altijd heb willen doen. Met mijn zelfhulpboek, tijdens gesprekken op café, met mijn praktijk als lifecoach. Wat voor mij klote doch uiterst leerzaam was, nuttig laten zijn voor anderen. Aan emotioneel exhibitionisme heb ik niks. Maar verbinden, dat is zinvol.

Mijn hart maakt dan ook een sprongetje bij het lezen van mails waarin staat dat mensen door die radio-uitzending meer begrip van hun omgeving krijgen. Of zichzelf plots beter begrijpen. Zich minder alleen voelen. Opgelucht zijn dat gevoelens toch besproken mogen worden. Tegelijk baart het me zorgen: als mijn kleine getuigenis al zo’n effect heeft, hoe groot is de behoefte aan mededogen dan wel niet? Gelet ook op alle persoonlijke verhalen die binnenstromen. ‘Word je dat nooit beu, altijd maar mensen die jou om hulp vragen?’, zegt een vriendin. In haar bedenkelijke blik lees ik de vrees dat ik een clubje slachtoffers aan het verzamelen ben, om op zondag, in plaats van naar de mis te gaan, gezellig mee te huilen rond één enorme zakdoek. Alleen ben ik niet zo’n voorstander van de slachtofferrol.

Ik geloof dat een verantwoordelijk mens aan geestelijke hygiëne doet. Wat in mijn ogen betekent dat hij zich gaandeweg bewust wordt van zijn emotionele noden en daarin zelf leert voorzien. In plaats van enkel anderen er (onbewust) verantwoordelijk voor te stellen. Om een voorbeeldje te geven: iemand die vroeger gepest werd, kan nu een grote behoefte aan veiligheid hebben. Er zijn verschillende manieren om die bij anderen te zoeken. Je kan je superieur opstellen en zo mensen op afstand houden. Of je kan je inferieur opstellen, zodat anderen geen gevaar ruiken, mild zijn, misschien zelfs medelijden hebben. Het zijn beiden tactieken van het ego, die dienen om te overleven in groep. Maar een ander, oprechter alternatief, is respect. Zowel voor jezelf als de ander. Dan kan je jezelf geven wat je nodig hebt, zonder dat je er een ander voor inschakelt. In dat voorbeeld van veiligheid, kan iemand zijn grenzen leren aangeven, vanuit begrip en mededogen voor zowel zichzelf en de ander. Dat is voor beide partijen constructief. En dat is dus wat ik zelf tracht te doen. Het is een groeiproces waarbij ik sterker word en steeds meer kan geven. En zo blijft het verleden geen vloek maar wordt het een verrijking.

(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine, 31/10/2014)