13 september 2014

VERANDERD

Met één van mijn lievelingsnummers van Arcade Fire op repeat, voert mijn auto me langs bossen, velden en apocalyptische wolkenformaties richting het ouderlijk huis, waar er cadeautjes wachten. De volgende dag is het namelijk mijn verjaardag. En dat doet me nadenken over mijn leven. Over het kind dat ik was, het meisje, de jonge vrouw. Over de dromen, de teleurstellingen, de opofferingen de verrassingen. De mensen, warm of koud, en de rol die ze hebben gespeeld of nog steeds spelen. Over gebeurtenissen die nooit werden vergeten, omdat ze diep op me inhakten of de geboorte van nieuwe hoop inleidden. Maar in tegenstelling tot vroeger, ja, zelfs tot enkele maanden geleden, herinner ik me dit alles zonder gevoelens van verzet. Zonder angst, zonder verdriet, zonder afkeer. In mijn borst woont slechts een stille rust. Het lijkt verdacht veel op acceptatie.

‘Misschien is dit wel mijn mooiste verjaardagscadeau’, bedenk ik, als ik bevroed dat ik iets heb bereikt waarvan ik dacht dat het onbereikbaar was: vrede met het verleden. Ja, ik heb ooit vreselijke dingen meegemaakt. Maar nu zijn die voorbij. De lessen zijn geleerd, de wonden genezen. Wat overblijft is slechts littekenweefsel dat misschien nog wel eens zal jeuken of prikken, maar de bekende rauwe pijn heb ik al even niet meer gevoeld. Die lijkt voorgoed verdwenen. En dus is er nu plaats voor andere dingen. Fijnere dingen. De regen petst op de voorruit. Ik kijk naar het wuivende kind in de auto voor me en wuif vrolijk terug.

Vroeger leefde ik pijnvermijdend.  Gezien mijn verleden wilde ik mezelf beschermen. Maar nu ben ik niet meer zo bang. Ik aanvaard het om soms ook te lijden. Omdat ik begrijp dat het niet wordt veroorzaakt door de situatie, maar door mijn interpretatie van die situatie. Ik kwets mezelf, met mijn gedachten. Iemand zegt bijvoorbeeld iets en ik geef die woorden een betekenis, gebaseerd op mijn ervaringen, achtergrond en zelfkritiek. Zo kan ik me afgewezen voelen, in plaats van gewoon te luisteren en te horen wat de ander eigenlijk over zichzelf verklapt. De afgelopen maanden heb ik me gefocust op de scheidingslijn tussen situatie en interpretatie. Waar stopt het ene, waar begint het andere? Waarom geef ik deze betekenis aan wat er is gebeurd? Is er een andere betekenis mogelijk? Of kan ik ook gewoon getuige zijn, zonder alles te kaderen met snelle conclusies? Dat bleek inderdaad mogelijk. En telkens me dat lukt, betreed ik een stille, ruime wereld, waar alles en iedereen gewoon is. Zonder meer. Lukt het me niet, dan confronteert mijn pijn me met  iets waarover ik nog niet alles heb geleerd. Het is allebei constructief.

Later die avond, nadat ik mijn kussen en cadeautjes heb gekregen, sta ik de afwas te doen in de keuken van mijn ouders. Terwijl inspecteert mijn grootmoeder vanuit haar rolstoel hardop mijn figuur.  Zij heeft altijd al de gewoonte gehad om de eigenaardigheden van andermans lichaam met de aanwezigen te bespreken, alsof het een illustratie van de blokhoofdwesp in het insectenhandboek betreft. Ze beseft niet dat zoiets voor de ander onprettig kan zijn; ze heeft veel kwaliteiten maar empathie is niet haar grootste. Bovendien gebeurt er nog zo weinig in haar leven om zich over te verwonderen. Dus negeer ik mijn complexen maar en gun haar mijn afwijkingen. Als ze niet veel later door mijn moeder met rolstoel en al naar haar slaapkamer wordt gemanoeuvreerd, hoor ik haar in de gang zeggen: ‘ Fleurtje heeft de afwas goed gedaan, blijkbaar kan ze dat.’ ‘Natuurlijk kan ze dat’, hoor ik mijn moeder antwoorden. ‘Ze is bijna tweeëndertig.’ Waarop mijn grootmoeder:  ‘Ze is veranderd. Geen idee wat het is.’ Ik glimlach. Als zelfs mijn grootmoeder het merkt, moet het wel zo zijn.


(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine, 13/09/2014)